"Aan gereformeerde kerken in Nederland financiële steun te verlenen ten behoeve van:
- nieuw te bouwen kerkelijke centra, ook indien deze gebouwd worden samen met andere kerkgenootschappen
- aanpassing en/of uitbreiding van bestaande kerkgebouwen aan de huidige behoeften en eisen onder andere als gevolg van een groei of afname van het ledental
- het verminderen van schulden op kerkgebouwen in die gevallen, door onvoorziene omstandigheden anderszins zonder hun schuld in financiële problemen zijn gekomen
- groot onderhoud van kerkgebouwen van die kerken die door bijzondere omstandigheden onvoldoende financiële middelen hebben kunnen reserveren en deze ook op korte termijn niet in voldoende mate bijeen kunnen brengen."
Ten behoeve van pastorieën, kosterswoningen en orgels werd toen geen steun meer verleend.