Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Stadsbestuur van Utrecht 1577-1795

702 Stadsbestuur van Utrecht 1577-1795

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inleiding
Inventaris
3. Archief van de momboirkamer, 1623-1795
N.B. Bij het regeeringsreglement van 1550 (hoofdstuk 31 'Van mombaerscap'. Zie: Van de Water, Placaatboek III, p. 359) was vastgesteld, dat de vader-voogd jaarlijks rekening van zijn beheer zou doen aan de magen der moeder. Waren dezen er niet, dan zouden Schout en Burgemeesteren daartoe twee personen aanwijzen. Bovendien moest de vader-voogd, voordat hij het beheer aanvaardde, dubbel van den inventaris inleveren bij en borgstellen voor het gerecht. Voldeed de vader-voogd niet aan zijne verplichtingen, dan zouden Schout en Burgemeesteren andere voogden aanstellen. Voor de moeder-voogdes golden dezelfde regelen tot haar tweede huwelijk, tenzij de vader andere voogden benoemd had. Andere voogden zouden rekening doen aan de magen en enige door het gerecht aangewezene personen. De overdracht der goederen na afloop van het beheer geschiedde steeds voor het gerecht. Stommen, krankzinnigen en uitlandigen zonder procuratiehouders kregen momboirs van het gerecht. Daar deze regeling slecht onderhouden werd bij gebreke van toezicht, nam de Vroedschap 22 september 1623 (Van de Water, Placaatboek III, p. 233) een besluit tot verzekering der uitvoering daarvan. Dagelijks zou de secretaris van het gerecht opgaaf ontvangen van de overledenen, het gerecht zou eenige personen committeeren, die de magen der overledenen zouden ontbieden en hen dwingen te voldoen aan hunne verplichtingen volgens het regeeringsreglement, op straffe van hunne vervanging door andere momboirs. Bij ontstentenis van geschikte voogden of bij wanbeheer zouden de magen onder goedkeuring der Gecommitteerden voogden aanstellen. Deden zij dit niet, dan zouden Schout en Burgemeesters dit doen volgens het regeeringsreglement.
Ter uitvoering van dit besluit maakten nu Vroedschap en Gerecht tezamen 27 oktober 1623 eene ordonnantie (Van de Water, Placaatboek III, p. 234), waarbij besloten werd, dat jaarlijks door de Vroedschap vier personen (volgens de Ordonnantie van 27 juli 1767 alle leden der Vroedschap), waaronder altijd de aftredende burgemeester zou zijn, zouden worden aangewezen. Niemand van hen behoefde langer dan twee jaren te zitten. Deze gecommitteerden zouden Schout en Burgemeesters adviseeren bij het stellen van voogden, zij werden thans tevens aangewezen tot het hooren van de rekeningen der voogden volgens het regeeringsreglement (waartoe twee van hen steeds zouden vaceeren). Gecommitteerden zouden voor een en ander twee- of driemaal 's weeks vergaderen in de secretarie van het gerecht. De secretaris van het gerecht zou als hun secretaris fungeeren. De verplichtingen der voogden werden in deze ordonnantie in tien artikelen gespecificeerd (nogmaals in de Ordonnantie van 27 juli 1767 art. 10), teneinde behoorlijk vast te stellen, hoever het toezicht der Gecommitteerden zich uitstrekken zou, dit toezicht kon bij testament uitgesloten worden (Vergelijk interpretatie d.d. 17 januari 1631). Het geheele beheer der Momboirkamer werd opnieuw geregeld bij de reglementen 'concernerende de zaken van momberschap' en 'concernerende de directie van de Momboircamer,' den 27 juli 1767 door de Vroedschap gearresteerd tegelijk met nieuwe instructiën voor den secretaris en den administrateur. De voornaamste verandering was, dat hier uitdrukkelijk uitgesproken werd, dat de Momboirkamer, als er geen voogd was of de benoemde niet geschikt bleek, het beheer zelf zou aanvaarden. Ongetwijfeld was dit reeds van den beginne de gewoonte geweest (zie reeds: Vroedschapsresoluties d.d. 17 januari 1631, 17 maart 1684 in een geval, dat de kamer zelfs uitgesloten was).
Het was stilzwijgend aangenomen, dat de Gecommitteerden ter Momboirkamer als de in zulke gevallen door de Vroedschap aan te stellen voogden zouden optreden: het college werd dus in plaats van een college van toezicht, waartoe het oorspronkelijk bestemd was, een college van beheer. De toenemende drukten, aan deze functiën verbonden, hadden reeds 11 maart 1715 geleid tot het aanstellen van een administrateur, die feitelijk onder toezicht van Gecommitteerden als voogd optrad in boedels, 'die aan de kamer komen te vervallen.' Allengs kregen deze functiën grootere uitbreiding. Het kwam voor, dat de kamer benoemd werd tot executeur in boedels, waar geene minderjarige erfgenamen waren (Vroedschapsresoluties d.d. 4 februari 1771). Dit geschiedde in zeer moeielijke en ingewikkelde boedels, waar men de groote ervaring van Gecommitteerden behoefde. De voogdij over afwezigen, die geene orde op hunne zaken gesteld hadden, leidde allengs tot een beheer voor afwezigen, die de kamer als procuratiehoudster aanstelden: zoo beheerde de administrateur tal van vermogens, behoorende aan ambtenaren der Oost-Indische Compagnie, die jaarlijks hunne spaarpenningen naar Utrecht remitteerden (zie ook o.a. de Vroedschapsresoluties d.d. 26 augustus 1715). De kamer werd zoodoende administratiekantoor en zij stond in voortdurende betrekking met de Weeskamer te Batavia, terwijl de kamers over en weder wissels op elkaar trokken. Dit schijnt zelfs de gewone weg geweest te zijn, waarlangs particulieren gelden naar Europa overmaakten, ook al stonden zij met de kamers overigens in geene betrekking. De Momboirkamer werd bediend door een secretaris, een administrateur en een bode. Het geheele beheer der kamer was aanvankelijk beschouwd als een onderdeel der bezigheden van het gerecht: gecommitteerden zouden in de secretarie van het gerecht vergaderen, en de secretaris van het gerecht zou hun als secretaris bijstaan.
Doch weldra (wanneer blijkt niet) werd een afzonderlijke secretaris aangesteld, aanvankelijk door den schout, sedert 1658 door Burgemeesteren (Van de Water, Placaatboek III, p. 210). Zijne instructiën d.d. 19 mei 1750 en 27 juli 1767 leveren niet bijzonders. De deurwaarder of bode werd aangesteld 8 november 1624, en 27 februari 1626 van tractement voorzien. Zijne bezigheid bestond in het ontbieden der nageblevene magen van minderjarigen voor Gecommitteerden, tegen weigering van verschijning werd boete en zelfs gijzeling bedreigd.
Het archief der kamer heeft grootendeels betrekking op het eigen beheer van boedels, dat meer en meer op den voorgrond trad, van het toezicht op de voogden blijkt uit het archief minder. Toch beval het regeeringsreglement van 1550 (XXXI 3), dubbel van alle boedelinventarissen aan het gerecht in te leveren. Aan deze verplichting (overgedragen aan de Momboirkamer) werd bij de ordonnantie van 27 oktober 1623 wel opnieuw herinnerd, doch met de bijvoeging: 'ist noot ende soo des begeert wort', op het leveren van dubbelen van alle voogdijrekeningen werd echter aangedrongen. Ook aan deze verplichting schijnt echter kwalijk voldaan te zijn. De ordonnantie van 27 juli 1767 maakt van het inleveren van dubbelen van inventarissen en rekeningen geene melding meer.
3.3. Boedelpapieren
1711 Stukken betreffende het beheer door de Momboirkamer van de erfportiën, nagelaten door Theodorus Backer, schout van Odijk, aan Simon, Lucia en Paulus Schoonhoven, 1723-1745
702 Stadsbestuur van Utrecht 1577-1795
Inventaris
3. Archief van de momboirkamer, 1623-1795
3.3. Boedelpapieren
1711
Stukken betreffende het beheer door de Momboirkamer van de erfportiën, nagelaten door Theodorus Backer, schout van Odijk, aan Simon, Lucia en Paulus Schoonhoven, 1723-1745
Datering:
1723-1745
NB:
Het betroffen oorspronkelijk vijf pakken. De overige stukken zijn ca. 1965 overgedragen aan het Rijksarchief Utrecht en opgenomen in het archief van het Huis Beverweerd.
Omvang:
1 pak
Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1577-1795
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van het stadsbestuur van Utrecht 1577-1795
Auteur:
S. Muller Fz.
Datering toegang:
1890
Datering bewerking:
1993, 2016
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Rechtstitels voor 1962, passen niet direct in de Archiefwet van 1962 of 1995
Omvang:
342 m