Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Gemeentebestuur van Jutphaas 1814-1929

1602 Gemeentebestuur van Jutphaas 1814-1929

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van het gemeentebestuur
Vooraf
De periode vóór 1795
De periode 1795-1798
De periode 1798-1801
De periode 1801-1805
De periode 1805-1806
De periode 1806-1810
De periode 1810-1813
De periode 1813-1848
1602 Gemeentebestuur van Jutphaas 1814-1929
Inleiding
Geschiedenis van het gemeentebestuur
De periode 1813-1848
Bij publicatie van het optredend provisioneel provinciaal bestuur van Utrecht van 30 nov. 1813 *  werden maire, adjunct-maire en municipale raden voorlopig gehandhaafd, maar wel diende men schriftelijk een eed van trouw aan prins Willem VI af te leggen. Op 4 dec. 1813 bepaalde het algemeen bestuur echter , dat het departement van de Zuiderzee voorlopig nog zou blijven bestaan. Utrecht werd pas een zelfstandige provincie per 1 mei 1814 *  . De mairie Jutphaas bleef qua grondgebied intact tot 1818. Op 30 maart 1814 trad een nieuwe grondwet in werking *  . Daarin werd in art. 81 bepaald, dat het bestuur van heerlijkheden, dorpen e.d. ingericht zou worden in overeenstemming met de plaatselijke belangen en omstandigheden, en volgens per provincie vast te stellen reglementen. In deze grondwet wordt, zoals voor de Franse tijd, een duidelijk onderscheid gemaakt tussen steden enerzijds, en heerlijkheden, districten en dorpen anderzijds.
Al op 26 maart 1814 was bij Souverein Besluit bepaald, dat "de voordracht van schouten, secretarissen en bestuurderen van gemeenten of polders in de voormalige heerlijkheden, waar deze of soortgelijke ambtenaren door de eigenaren benoemd wierden, door dezelve eigenaren aan ons geschieden " *  .De ambachtsheren, die in de Franse tijd uiteraard geen enkele invloed konden doen gelden, herkregen tevens het recht de posten van "kleine gemeentebedieningen" te doen bezetten , zij herkregen het recht van jacht en visserij, en het collatierecht m.b.t. predikanten. Hoewel hiermee een duidelijke restauratie van de rechten der ambachtsheren plaatsvond, was deze meer te vergelijken met de situatie volgend op de publicatie van 9 juni 1806, dan met de situatie van voor 1795. In de aanhef van het besluit werd dan ook duidelijk gesteld, dat een volledig herstel van de rechten en voordelen " in geenen deele zoude overeen te brengen zijn met de tegen woordige omstandigheden van het Vaderland". De grondwet van 1814 werd al in 1815 vervangen door een nieuwe grondwet, noodzakelijk geworden, door de samenvoeging met de zuidelijke Nederlanden tot een koninkrijk . Op 24 aug. 1815 trad de nieuwe grondwet in werking *  .In. art. 129 van deze grondwet werd bepaald, dat de provinciale staten zouden zijn samengesteld uit leden gekozen door de Edelen of Ridderschappen, de Steden, de Landelijke Stand *  . Voor de verkiezing van de landelijke stand werd iedere provincie verdeeld in districten *  .
Een commissie regelde de verdere uitwerking hiervan *  . Het werd een getrapt kiessysteem d.m.v. censuskiesrecht. In het bestuur van hun eigen gemeente hadden de plattelandbewoners echter geen enkele invloed. Evenals in de vorige grondwet werd een reglement in het vooruitzicht gesteld m.b.t. het bestuur ten plattelande *  . Bij KB van 14 nov. 1815 werd een voorstel van G.S. van Utrecht tot bestuurlijke herindeling van de provincie goedgekeurd *  . Op 1 jan. 1818 was de nieuwe indeling een feit *  . Jutphaas ging vanaf toen bestaan uit de vroegere gerechten het Overeind, het Nedereind, het Gein, en Rijnhuizen. Er werd een aparte gemeente Oudenrijn gevormd, bestaande uit Oudenrijn-Heikop, Galekop en Papendorp. Oost- en West-Raven werden bij de op te richten gemeente Tolsteeg of Klein Covelswade gevoegd *  .
Het bestuur in de nieuwe gemeenten werd geregeld door het in de grondwetten aangekondigde reglement. Dit Reglement van Bestuur ten Platten Lande in de Provincie Utrecht werd op 29 juni 1816 vastgesteld *  . Het bestuur in de gemeenten werd hierin opgedragen aan een schout, en een gemeenteraad van 3 tot 7 leden, geassisteerd door een secretaris. De schout kon bijgestaan *  worden door 2 assessoren, welke door de gemeenteraad uit zijn midden voorgedragen, door de staten der provincie jaarlijks zouden worden benoemd. Van 1816 tot 1825 bestond het bestuur van de gem. Jutphaas uit 5 raadsleden, waarvan er 2 tevens assessor waren, en 1 schout. De benoeming van de schout in Jutphaas gebeurde door de koning, op voordracht van de ambachtsheer. De benoeming van de gemeenteraadsleden gebeurde door de staten der provincie eveneens op voordracht van de ambachtsheer *  .
Ook op voordracht van de ambachtsheer werden door de staten der provincie de secretaris en de ontvanger benoemd *  . De vervulling van vacatures van "kleine gemeentebedieningen" gebeurde door de ambachtsheer alleen *  . Als bijzondere taak was aan de schout o.m. het opmaken van de acten van de burgerlijke stand opgedragen. Het recht om plaatselijke verordeningen vast te stellen lag bij de gemeenteraad, wanneer ze althans niet in strijd waren met algemene wetten en verordeningen. Alvorens de verordeningen ter beoordeling aan het provinciaal bestuur voor te leggen, dienden ze te worden toegezonden aan de ambachtsheer, die er bedenkingen tegenin kon brengen. De verschillende provinciale reglementen vertoonden slechts geringe verschillen *  . Op 23 juli 1825 werd door de koning een nieuw Reglement op het bestuur ten platten lande in de prov. Utrecht vastgesteld *  . Voor de overige provincies werden identieke reglementen vastgesteld *  .
Art. 2 van het reglement bepaalde, dat het bestuur in iedere gemeente zou zijn samengesteld uit een burgemeester, twee assessoren, en een gemeenteraad, bestaande uit 7 of 9 leden, waaronder ook de burgemeester en assessoren gerekend werden. De benoeming van burgemeester en gemeenteraadsleden werd op dezelfde wijze geregeld als bij het vorige reglement.In art. 13 van het reglement werd bepaald, dat wanneer de heren gerechtigd waren recognitie-gelden te heffen, dat deze niet meer mochten bedragen dan 10 % van de bezoldiging en de emolumenten. Bovendien werd de voordrachtskwestie geregeld voor gemeenten, welke uit meerdere heerlijkheden bestonden. Behalve de ambachtsheer van het Over- en Nedereinde deed hierna ook de ambachtsheer van het Gein voordrachten *  . De burgemeester werd, naast een aantal specifieke taken, belast met het toezicht op alles, wat bij het reglement niet in het bijzonder aan de gemeenteraad was opgedragen *  .De zorg voor de registers van de burgerlijke stand werd tevens aan de burgemeester opgedragen, of aan de hiermee belaste assessor *  .De bevoegdheid om plaatselijke verordeningen vast te stellen was als in 1816 aan de gemeenteraad opgedragen.
De verordeningen hoefden echter niet meer aan de ambachtsheer te worden voorgelegd. Ook met dit reglement kregen plattelandsbewoners geen invloed op hun bestuur, maar in art. 41 van het reglement werd bepaald, dat wanneer er iets aan de orde was, waarbij grondeigenaren belang konden hebben, dat er dan een aantal grondeigenaren gehoord moest worden. De vervulling van " kleine gemeentebedieningen" bleef voorbehouden aan de ambachtsheer, maar b.v. veer- en beurtschippers, en allen die patentbelasting betaalden, werden hiervan uitgezonderd *  . I.t.t. 1816 werd bepaald, dat de secretaris door de koning zou worden benoemd *  , weliswaar nog op voordracht van de ambachtsheer. De aanstelling van de ontvanger bleef onveranderd *  . Toen het reglement van 1825 van kracht werd, had de gemeente Jutphaas alweer een nieuwe grenswijziging ondergaan. Bij KB van 28 juni 1823 *  werd bepaald, dat de buitengemeenten van de stad Utrecht, nl. Tolsteeg, Buiten-Catharijne, Abstede, en Lauwerecht, met de stad Utrecht verenigd zouden worden. Een gedeelte van Tolsteeg, nl. Hoog-, Laag-, en West-Raven werd verenigd met de gemeente Jutphaas. De rechten van Utrecht als ambachtsheer van Hoog-, Laag- en West-Raven bleven echter intact.
De aldus uitgebreidde gemeente Jutphaas had in 1831 de volgende inwoneraantallen:
- Over- en Nedereind :1251 inwoners
- Oost- en West-Raven: 428 inwoners
- het Gein: 86 inwoners
- Rijnhuizen: 9 inwoners. Een totaal dus van 1774 inwoners, ongeveer evenveel als in de periode 1812-1818 (ca. 1735), maar beduidend meer dan in de periode 1818-1823, toen het er ca. 1250 waren *  .
In 1840 vond een grondwetsherziening plaats, welke echter geen veranderingen bevatte m.b.t. plaatselijke besturen *  .
De grondwet van 1848 en de gemeentewet van 1851
De periode na 1851
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventarisatie
Aanwijzingen voor de gebruiker
Literatuur
N.B. De Historische Kring zal herfst 1983 een boekje doen verschijnen m.b.t. de geschiedenis van Jutphaas.Dezelfde vereniging geeft een per kwartaal verschijnend blad uit onder de naam: "Cronyck de Geyn".
Addendum
Addendum (2)
Inventaris
Bijlagen
1. Lijsten van burgemeesters, secretarissen, ontvangers over 1814-1971
2. Akten, opgenomen in de correspondentie over 1814-1909
N.B. Deze bijlage geeft een overzicht van acten, welke opgenomen zijn in de correspondentie 1814-1909 (inv.nrs. 2116-2248). Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen soorten acten. Ook acten, welke geen betrekking hebben op gemeentelijk handelen worden vermeld.
3. Bouw- en hinderwetvergunningen, 1 september 1849-30 maart 1927
N.B. De gegevens in deze bijlage zijn opgenomen onder inv.nrs. 3893-a t/m 3893-h in de inventaris..
4. Nadere toegang op de Bekendmakingen in inv.nrs. 2032 en 2033
5. Nadere toegang op de Bekendmakingen in inv.nr. 2035
6. Nadere toegang op kaarten en tekeningen
N.B. Vervaardigd in 1994 door C.J.H.M. van der Panne-Van Deuren. De op de tekeningen gebruikte namen voor gebouwen, wegen en waterwegen zijn, voor zover deze tegenwoordig niet meer gebruikt worden, tussen haakjes geplaatst en vervangen door de huidige namen, bv.:
- Rond het Fort en de Malapertweg (de Overeindsche Weg)
- het Merwedekanaal (de Vaartsche Rijn)
De beschrijvingen van tekeningen met bijzondere objecten of met de door de gemeente Utrecht in 1896 en 1954 geannexeerde gebieden, zijn zo nodig voorzien van een aparte toelichting, bv.:
- met het voormalig fort Jutphaas, thans een wijnhandel
- met de Vaartsche Rijn, gemeente Utrecht
De kaarten en tekeningen zijn chronologisch gerangschikt. Vóór de beschrijving is het inventarisnummer gezet waar de betreffende kaart of tekening in opgenomen is.
7. Overzicht van elders berustende archieven, betrekking hebbende op het gebied van de voormalige gemeente Jutphaas
N.B. Gegevens hiervoor zijn ontleend aan de gids voor de zuid-west Utrechtse archieven, samengesteld door F.R. Biesta en J.G.M. Boon, Benschop 1978
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1814-1929
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het gemeentebestuur van Jutphaas 1814-1929
Auteur:
C.G.M. Noordam
Datering toegang:
1983
Datering bewerking:
2011, 2019
Notabene:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Fonds:
Gemeente Nieuwegein (oorspr. toegangsnr. 07)
Plaatsnaam:
Jutphaas
Nadere toegangen:
C.G.M. Noordam,Nadere toegang op het archief van Jutphaas 1910-1929, inventarisnummers 2295-2386 en 2420-2736 (1985) en B. Duinsbergen, Nadere toegang op het archief van Jutphaas, raadsnotulen 1929-1932 (1988)
Omvang:
38 m
Bijzonderheden:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen