Tijdens de Tweede Wereldoorlog wilde de Duitse bezetter het bestaande vooroorlogse systeem met gemeentelijke arbeidsbeurzen in Nederland vervangen door een Rijksarbeidsbemiddelingssysteem * . Hieraan werd door R.A. Verwey, waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken, gehoor gegeven. Met steun van de Duitsers richtte hij het Rijksarbeidsbureau (RAB) op (Besluit d.d. 24 september 1940). De openbare arbeidsbemiddeling c.q. de uitzending van arbeiders naar Duitsland werd hiermee een rijkstaak. Het Rijksarbeidsbureau bestond uit een departementaal hoofdbureau, 37 GAB’s en 143 bijkantoren; later werd het aantal GAB’s teruggebracht tot 25. De GAB’s traden pas op 1 mei 1941 in werking. Tot die datum werden de gemeentelijke arbeidsbeurzen gehandhaafd. Via de GAB’s zouden honderdduizenden Nederlandse arbeiders naar Duitsland worden gestuurd. Het RAB stond onder scherpe controle van de Duitse bezetter.
Na de benoeming van Sauckel als ‘Generalbevollmächtiger für den Arbeitseinsatz’ volgden de Duitse acties en verordeningen met betrekking tot het verplicht zenden van Nederlandse arbeiders naar Duitsland elkaar snel op. De acties, die dienaangaande door Sauckel werden ingezet, droegen zijn naam: de Sauckelacties. Zijn eerste actie werd op 14 april 1942 in gang gezet: Vóór 15 mei 1942 dienden er 30.000 metaalarbeiders geleverd te worden.
De derde eis van Sauckel volgde in november 1943: Er moesten hem 35.000 arbeiders geleverd worden en voor december kwamen daar nog eens 25.000 personen bij. Van die 25.000 moesten er 10.000 geleverd worden door de overheid en 5000 uit studentenkringen. Tweederde van het totaal van 35.000 man werden ‘geleverd’.
De decemberactie werd evenwel een fiasco. In januari 1943 stelde Sauckel zijn vierde eis: vóór 10 maart 1943 moest bezet Nederland 100.000 arbeiders leveren, onder wie 22.000 metaalarbeiders. Hierin vond Sauckel echter de vertegenwoordiger van Speer in Nederland, R. Fiebig, tegenover zich. Deze voelde er niets voor om arbeiders en met name de metaalarbeiders naar Duitsland te laten gaan. Uiteindelijk vertrokken van januari tot en met april 1943 51.000 Nederlanders naar Duitsland, iets meer dan de helft van het aantal dat Sauckel gevorderd had.
De tweede groep die na de april/meistakingen door de Duitse bezetter werd aangepakt, waren de studenten. Van hen werd geëist dat zij tussen 10 en 13 april 1943 een schriftelijke loyaliteitsverklaring aan de bezetter zouden afleggen. Deze actie is op een mislukking voor de Duitsers uitgelopen. In de tweede helft van april 1943 werden ruim 9000 studenten als groep op intimiderende wijze door Rauter opgeroepen. Hierop meldden zich alsnog 3800 van de 9000 studenten. De 3800 studenten werden naar concentratiekamp Erika te Ommen vervoerd. Van daaruit werden ruim 2900 van hen naar Duitsland getransporteerd. De anderen werden om uiteenlopende redenen in vrijheid gesteld.
Op 15 maart 1943 werd de verordening inzake de luxe bedrijven en luxe beroepen afgekondigd. Speciaalzaken voor luxe modeartikelen, bontwerken, muziekinstrumenten enz., maar ook beroepen als verzekeringsagent en handelsreiziger werden verboden. Door de administratieve gecompliceerdheid van de regeling en doordat ‘goede’ Nederlandse overheidsorganen de toepassing van de verordening vertraagden of verijdelden, is deze verordening op een mislukking uitgelopen. Bovendien plakten veel eigenaren van ‘luxe zaken’ een ander etiket op hun werkzaamheden en zetten hun arbeid gewoon voort.
De administratieve arbeidsinzet via de GAB’s leverde nauwelijks meer iets op. Daarom greep de Duitse bezetter naar twee nieuwe middelen: 1e het uitvoeren van grote razzia’s met behulp van militairen van de Wehrmacht en 2e het uitoefenen van pressie door te dreigen dat een ieder die wegbleef, bij ontdekking zou worden doodgeschoten. Ook werd gedreigd dat, wanneer niet voldoende arbeidskrachten kwamen opdagen, een aantal burgers uit de betreffende gemeente, dat reeds als gijzelaar was opgepakt, zou worden gefusilleerd. Deze methoden zijn afzonderlijk en in combinatie door de bezetter toegepast. De Duitsers hadden in deze periode niet alleen mensen nodig ter vervanging van Duitse arbeidskrachten, maar ook voor het graven van stellingen, waardoor de geallieerde opmars moest worden tegengegaan. De Duitsers gingen over tot straatrazzia’s. Stadswijken of dorpen werden afgezet waarna huis na huis huiszoekingen werden gedaan.
De laatste officiële actie waarbij de Fachberater werd ingeschakeld vond plaats in januari 1945, de zogenaamde Liese-aktion, in het westen van het land. Alle mannen van 17 tot 40 jaar moesten zich melden voor deportatie naar Duitsland. Deze Liese-aktion werd een fiasco.
Het GAB adviseerde de minister over de wachtgeldregelingen van kort na de Tweede Wereldoorlog. De Wachtgeldregeling 1946 (Stcrt. 1945, 131), een Rijkssubsidie, waarbij de lokale bemoeienis met de wachtgeldregelingen van de gemeenten aan de GAB’s werd overgedragen. De subsidie (tot 50% van de kosten) werd verstrekt aan ondernemingen, maar kon ook aan een door een aantal ondernemingen samen opgericht wachtgeldfonds met rechtspersoonlijkheid worden uitgekeerd.
In de jaren zeventig kwam de overheid met een aantal bij wet geregelde bijzondere ontslagverboden. Deze kunnen onderscheiden worden in een tweetal groepen. De eerste verleent een bepaalde groep werknemers extra ontslagbescherming (bijvoorbeeld leden van medezeggenschapscommissies). De tweede richt zich op ontslagen welke maatschappelijk onbetamelijk worden beschouwd, hetzij omdat ze geschieden tijdens een bepaalde periode (ziekte, zwangerschap, militaire dienst), hetzij vanwege de reden van het ontslag (huwelijk, bevalling, discriminatie).
- registratie van vacatures, die werkgevers hier aanmelden
- registratie van werkzoekenden
- het geven van informatie en advies aan werkzoekenden
- werkzoekenden helpen bij het vinden van werk
- werkgevers helpen bij het vinden van personeel
- controle uitoefenen ten behoeve van uitkerende instanties
- behandeling van ontslagzaken
- advies
Hieraan kunnen nog deeltaken worden toegevoegd. Zo wordt bij de registratie van werkzoekenden onderscheid gemaakt tussen eenvoudig en moeilijk bemiddelbare cliënten. Een speciale adviescommissie staat de directeur van het GAB bij.
In het kader van de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) werd door iedere gemeente een Commissie Werkloosheidsvoorziening ingesteld, die het gemeentebestuur moest adviseren over onderwerpen die een relatie hadden met de uitvoering van de Wet Werkloosheids Voorziening (WWV). Het gemeentebestuur was in een aantal gevallen verplicht om het advies van de commissie te vragen. In de commissie was het gemeentebestuur vertegenwoordigd, de rijksconsulenten, de werknemersvakcentrales en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Wanneer de verlener van bijstand aan de verlening voorwaarden verbindt om iemand in te schakelen bij de arbeid, dient hij advies hierover te vragen aan het GAB, in art. 31 van de Algemene Bijstandswet de Arbeidsvoorzieningsorganisatie genoemd. Vanaf 1993 geldt de bepaling dat burgemeester en wethouders en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie samen moeten werken om uitkeringsgerechtigden in te schakelen in de arbeid.
Tevens heeft de directeur of een aangewezen ambtenaar zitting in gemeentelijke adviescommissies voor de Rijksgroepsregelingen en de WWV.