Bepaling van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied, bericht door de Commissaris-Generaal voor Bestuur en Justitie aan de Secretaris-Generaal van het departement van Binnenlandsche zaken (Circulaire van de S.-G. aan de commissarissen d.d. 30 juli 1940, afd. B.B. no. 17837; archief van de Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht 1920-1954, inv.nr. 303).
Achtste Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende bijzondere maatregelen op administratiefrechtelijk gebied, nr. 152/41 (Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied, 1941), artikelen 1, 16, 22 en 32.
In Utrecht is het niet tot de benoeming van raadslieden gekomen.
Achtste Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende bijzondere maatregelen op administratiefrechtelijk gebied, nr. 152/41 (Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied, 1941), artikelen 1, 16, 17, 19, 20 en 32.
K.B. van 17 september 1944, houdende vaststelling van het Besluit Bezettingsmaatregelen (Stb. E 93), artikel 17 juncto lijst "B". In Utrecht was dat op 7 mei 1945.
K.B. van 5 september 1944, houdende vaststelling van het Besluit Tijdelijke Voorziening Bestuur Provinciën en Gemeenten (Stb. E 86), artikel 7.
K.B. van 5 september 1944 (Stb. E 86), artikel 9, herzien bij K.B. van 12 april 1945, houdende wijziging van het Besluit Tijdelijke Voorziening Bestuur Provinciën en Gemeenten (Stb. F 43), artikel 1b.Dit had voor Utrecht geen personele gevolgen. De Commissaris der Koningin en de zes overige leden van Gedeputeerde staten, die op 10 mei 1940 in functie waren traden direct na de bevrijding, 7 mei 1945, weer in hun ambt.
K.B. van 5 september 1944, houdende vaststelling van het Besluit Tijdelijke Voorziening Bestuur Provinciën en Gemeenten (Stb. E 86), artikel 10. Dit was in Utrecht 20 juni 1946.