Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Collectie Rijsenburg

17 Collectie Rijsenburg

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Collectie Rijsenburg
17 Collectie Rijsenburg
Inleiding
Collectie Rijsenburg
De benaming "Collectie Rijsenburg", waarmee de hier beschreven verzameling van archivalia en documentalia in de titel van deze inventaris is aangeduid kan licht aanleidingen geven tot misverstanden. Ten onrechte zou men daaruit kunnen concluderen dat het hier gaat om het archief van het voormalig groot-seminarie van het aartsbisdom Utrecht te Driebergen-Rijsenburg. Inderdaad bevinden zich enkele stukken, afkomstig van het seminarie, in de collectie, maar dit is puur toeval. In feite zijn in deze collectie allerhande archiefstukken, handschriften en historische aantekeningen samengebracht, die indertijd, vóór de sluiting van de beide seminaries van het aartsbisdom te Apeldoorn en te Rijsenburg, aldaar zijn aangelegd en werden bewaard. In de jaren na de overbrenging van de collectie naar het rijksarchief in Utrecht is echter als pars pro toto de verkorte omschrijving "Collectie Rijsenburg" in zwang gekomen, hoewel deze, zoals gezegd, niet de volledige lading dekt. Daar komt nog bij, dat ook sindsdien de verzameling regelmatig is aangevuld met losse stukken van diverse herkomst en feitelijk is gebruikt als een soort illegale stortplaats voor afgedwaalde archivalia en documentalia die op de een of andere wijze bij het aartsbisdom waren terechtgekomen.
Over de aard van de collectie kan men slechts opmerken dat het merendeel van het verzamelde materiaal op enigerlei wijze te maken heeft met de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland en dan met name in het gebied van de voormalige Hollandse Zending. Dit betekent, dat, wanneer in een stuk sprake is van een katholieke kerk of een geestelijke, dit voor degenen, die de collectie hebben aangelegd, al voldoende reden kon zijn om het stuk op te nemen. Het voorgaande wil echter niet zeggen, dat zich geen stukken zonder enige band met het katholieke geloof in de collectie bevinden; zij zijn alleen minder in aantal en blijkbaar toevallig daarin verzeild.
De aard van de collectie wordt in hoge mate verduidelijkt aan de hand van de personen, die de verzameling voor een groot deel en in eerste instantie hebben aangelegd. Zij moeten vooral gezocht worden onder redactieleden en medewerkers van het tijdschrift Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht (A.A.U.). Dit tijdschrift, dat in 1875 voor het eerst verscheen, had tot doel door de uitgave van nog onuitgegeven stukken, oorkonden, handschriften etc. een doorlopende en geregelde geschiedbeschrijving van het aartsbisdom voor te bereiden. In het eerste deel riep de redactie dan ook eenieder, die onuitgegeven stukken in zijn bezit had, op om deze aan haar ter hand te stellen.
Ten behoeve van hun publicaties in het A.A.U. verzamelden, leenden of kregen de medewerkers, meest pastores scribentes - waarvan J.H. Hofman, B.L. Sneltring, E. Geerdink, A.E. Rientjes, L.J. van der Heijden en A.A.J. van Rossum als de belangrijksten genoemd kunnen worden -, van andere geestelijken, leken of archiefbeheerders stukken overhandigd, soms afschriften, soms originelen. Nadat deze stukken gepubliceerd waren, bleven zij vaak, bedoeld of onbedoeld, bij de desbetreffende medewerkers in bezit. Deze stukken werden of privé bewaard, dan wel in de bibliotheken van een der beide seminaries ondergebracht. Als gevolg van de publicaties in het A.A.U. werd langzamerhand bekend, dat men met "oude stukken" wel bij dit tijdschrift of zijn medewerkers terecht kon, al dan niet met de bedoeling om ze te publiceren. Zo werd het seminarie te Rijsenburg haast een bewaarplaats van losse archiefstukken, waar niemand goed raad mee wist, waardoor het in de loop der jaren zelfs een zekere reputatie opbouwde: pastoors deden schenkingen van stukken, die bij hen anders toch maar verloren zouden gaan, op veilingen werden soms wat aangekocht, kortom er ontstond een collectie, die meer en meer een zeker belang vertegenwoordigde.
De grootste en belangrijkste verzameling documentatie, waaronder vele originele archiefstukken, is aangelegd door Joannes Henricus Hofman (1837-1910), die van 1875 tot 1888 pastoor was te Everdingen en vanaf de aanvang tot twee jaar voor zijn dood redacteur van het A.A.U. In deze periode verschenen van zijn hand een te stuiten reeks bijdragen, door L.J. Rogier gekarakteriseerd als "breedsprakerig", maar die desalniettemin de verdienste hadden de aanloop tot een meer wetenschappelijke aanpak van de regionale en lokale kerkgeschiedenis te hebben bevorderd. Uit persoonlijke belangstelling en ten behoeve van zijn redactionele arbeid heeft Hofman, die in 1888 wegens toenemende doofheid eervol van zijn zielzorgelijke taken was ontheven en derhalve over veel tijd beschikte, in de periode 1860-1910 koortsachtig gegevens verzameld over verschillende onderwerpen, waarbij de kerkelijke geschiedenis van plaatsen in de provincies, waar hij als kapelaan, rector of pastoor werkzaam was geweest, Gelderland en Utrecht, zijn grootste belangstelling had.
Hij heeft voor zijn onderzoekingen vele archieven geraadpleegd - en vaak daaruit stukken meegenomen en nooit terugbezorgd, zoals blijkt uit de talloze archivalia uit de kerkelijke en overheidsarchieven, voorzien van aantekeningen van zijn hand - en vele personen om inlichtingen gevraagd. De hierbij vergaarde gegevens noteerde hij in zijn steeds kriebeliger wordende handschrift op ontelbare, vaak minieme stukjes papier, oude enveloppen of betaalde nota's en dergelijke, een vorm van recycling die het nadeel heeft dat de aantekeningen letterlijk versnipperd worden en gemakkelijk verloren gaan.
Het geheel van de door Hofman bijeengebrachte archiefstukken en aantekeningen is na zijn dood terechtgekomen in de bibliotheek van het klein-seminarie te Apeldoorn. Bij het inventariseren zijn de archiefstukken daaruit gelicht, de omvangrijke reeks aantekeningen zijn als één geheel bij elkaar gehouden en beschreven.
Een andere belangrijke collectie aantekeningen is die van Lambertus Johannes van der Heijden, oprichter en pastoor van de S. Gertrudisparochie te Utrecht. Ook hij was een veelschrijver, zonder veel wetenschappelijke diepgang, maar met een opmerkelijke produktie van parochiegeschiedenissen vertegenwoordigd in het A.A.U., waarvan hij in zijn laatste levensjaar redacteur werd. Zijn aantekeningen, waaruit de originele archiefstukken evenals die van Hofman naar het hoofdstuk Archivalia zijn overgebracht, kwamen na zijn dood in 1947 in de bibliotheek van Rijsenburg terecht.
Hetzelfde gebeurde met die van A.E. Rientjes, laatstelijk pastoor te Maarssen. Aantekeningen van A.A.J. van Rossum daarentegen waren al eerder, na diens dood in 1916, beland in de bibliotheek van het klein-seminarie van Culemborg, later Apeldoorn. Andere documentatie is bijeengebracht door diverse personen, die niet allen achterhaald konden worden. Ook hier zullen het vooral de redactieleden van het A.A.U. en medewerkers, die regelmatig bijdragen aan dit tijdschrift leverden, zijn geweest, die daarvoor in aanmerking komen. In 1957 hield het A.A.U. op te verschijnen. Met de Bijdragen voor de Geschiedenis van het bisdom van Haarlem (vanaf 1934 Haarlemsche Bijdragen) werd het verenigd in een geheel nieuw tijdschrift, het Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland. * 
Na de opheffing van het groot-seminarie te Rijsenburg is een aantal stukken verkocht, het grootste deel bleef in onbeheerde en onveilige staat achter in het lege gebouw, tot het in 1975 door de aartsbisschop van Utrecht met bijvoeging van hetgeen nog in het gebouw van het eveneens opgeheven klein-seminarie te Apeldoorn berustte, aan het rijksarchief in Utrecht in bewaring werd gegeven. Daar waren al eerder de archieven van de aartspriesters van de Hollandse Zending van vóór het herstel der hiërarchie in bewaring gegeven. * 
In de periode zonder beheer is een aantal aanwijsbare stukken zoek geraakt. Omdat verdere desintegratie van de collectie onwenselijk werd geacht en inbewaringgeving bij zeer vele overheidsarchieven in de praktijk ondoenlijk leek, werd door de inbewaringgever de bepaling verlangd, dat de collectie voortaan als één geheel bewaard en beschreven zou worden, hoe duidelijk het verband met elders berustende archieven ook zou zijn. Ook binnen het rijksarchief in Utrecht is daarom nagelaten stukken uit deze collectie te lichten en te voegen bij andere daar bewaarde fondsen, met uitzondering van enkele stukken die duidelijk waren afgedwaald van de archieven van de aartspriesters van de Hollandse Zending. Daar in dit geval de eigenaar-inbewaringgever dezelfde was, konden zonder bezwaar deze stukken in hun oude verband worden teruggebracht.
Hoe heterogeen en willekeurig de hier beschreven collectie ook moge zijn, van een aantal archivalia kan duidelijk worden vastgesteld, dat het gaat om fragmenten of restanten van archieven. Soms zijn gelicht uit bestaande archieven, zoals het geval is met de stukken over Groenlo, die voor een deel afkomstig zijn uit het parochiearchief. Maar er zijn ook archieffragmenten die sinds de protantisering van de Noordelijke Nederlanden een zwervend bestaan hebben geleid en waarvan andere fragmenten elders worden aangetroffen, zoals het geval is met de stukken van het kapittel van S. Lebuinus te Deventer en die van S. Plechelmus te Oldenzaal. * 
Ook van sommige personen zijn substantiële delen van hun persoonlijke archieven te onderscheiden, zoals bijvoorbeeld van mgr. J.A.S. van Schaik, president van het klein-seminarie te Culemborg. In tegenstelling tot de bovengenoemde fragmentarchieven, die zoveel mogelijk als een geheel zijn beschreven, zijn de archivalia van particuliere herkomst gesplitst op grond van hun inhoud en onder verschillende hoofden beschreven: de preken onder ‘Preken en toespraken’, de muziekcomposities onder ‘Kerkelijke en profane muziek’, en de zuiver persoonlijke stukken onder het hoofdstuk Personen en Families. De beschrijving van de archivalia werd bemoeilijkt door het individuele karakter ervan en het ontbreken van elke onderlinge samenhang. In sommige gevallen kan duidelijk worden geconstateerd, dat het onderhavige stuk is gelicht uit een dossier of dat bijbehorende stukken ontbreken. Het illustreert de willekeur waarmee rond de eeuwwisseling archiefstukken door de verantwoordelijke archiefbeheerders werden meegegeven aan - overigens goedbedoelende - archiefonderzoekers.
De grote verscheidenheid van de, niet altijd vast te stellen, herkomst noodzaakte de bewerkers om, behoudens in het geval van de reeds genoemde archieffragmenten, bij het ordenen niet het herkomstbeginsel, maar het pertinentiebeginsel toe te passen. Voor de gehele collectie werd een indeling aangebracht tussen archivalia en documentalia. Van de documentalia waren de aantekeningen van J.H. Hofman verreweg het omvangrijkst en gemakkelijk herkenbaar, zodat de door hem aangelegde documentatie is beschreven in een aparte afdeling. Daarna volgen alle overige documentalia in een derde afdeling.
Binnen deze afdelingen is gekozen voor een geografische verdeling, allereerst tussen de stukken betrekking hebbend op Nederland en die, welke het buitenland betreffen. Binnen Nederland werd een indeling volgens de huidige provinciegrenzen aangehouden en afgezien van enigerlei oude kerkelijke indeling, daar deze in de loop der eeuwen herhaaldelijk is gewijzigd. Per provincie is een verdere onderverdeling alfabetisch naar plaatsnamen aangebracht. Onder de plaatsnamen zijn de archivalia volgens het volgende globale schema gegroepeerd: eerst de stukken betrekking hebbend op de rooms-katholieke instellingen (parochie, kapittels, kloosters), vervolgens die met betrekking tot de andere kerkgenootschappen, en tenslotte die van een profaan karakter.
Binnen dit globale schema zijn, wanneer de hoeveelheid stukken daartoe aanleiding gaven, de stukken over de parochiegeestelijken en de zielzorg voorop geplaatst, gevolgd door die met betrekking tot het kerkbestuur, de financiën en het kerkgebouw, de armenzorg en eventuele andere geestelijke instellingen in die plaats. In de overige gevallen is een chronologische volgorde aangehouden. Een uitzondering is gemaakt ten aanzien van de archivalia de verschillende seminaries betreffend, die vanaf de Bataafse Omwenteling werden gericht. Deze zijn ondergebracht in een apart hoofdstuk, echter niet in alfabetische volgorde, maar gegroepeerd per aartspriesterlijk distrikt, respectievelijk diocees.
Een aanzienlijk aantal archivalia bleek niet in deze geografische indeling in te passen. Dat waren op de eerste plaats de stukken betreffende personen en families, waaronder benoemingsakten, getuigschriften, eigendomsbewijzen en dagboeken. Sommige daarvan zou men zonder enig bezwaar hebben kunnen plaatsen in hun geografisch verband. Daar deze door de aanleggers van de collectie echter kennelijk zijn verzameld met het oog op hun documentaire waarde ten aangezien van een bepaalde persoon of familie, zijn zij onder de persoonlijke stukken gehandhaafd. Dit is bijvoorbeeld het geval met de archivalia over de familie Hofman of Ten Have uit Beltrum, die ongetwijfeld door de pastoor Hofman zelf uit persoonlijke interesse zijn verzameld. Niet altijd kon deze grens scherp worden getrokken en het is mogelijk, dat sommige stukken over personen of families niet als zodanig zijn herkend en in hun geografische context zijn geplaatst.
Daarnaast werd een aantal stukken aangetroffen, die uitsluitend een algemeen stichtend, devotioneel of propagandistisch karakter hadden, waarbij de plaats van ontstaan geen rol speelt. Strikt genomen betreft het hier geen archivalia, maar handschriften in bibliotheektechnische zin. Zij zijn bijeengebracht in het hoofdstuk Theologie en Devotie, dat echter in de meeste ruime zin moet worden opgevat. Hieronder bevindt zich ook de omvangrijke verzameling van muziekparticulieren van de hand van mgr. J.A.S. van Schaik. Weliswaar hebben niet al zijn composities een devotionele strekking, maar het leek de bewerkers niet juist om de profane en gelegenheidmuziek uit diens totale oeuvre te lichten en elders te beschrijven.
De volgorde van de documentalia is een afspiegeling van die der archivalia en spreekt voor zichzelf. Wanneer een dossier inhoudelijk verwijst naar meer dan één plaats, worden de andere plaatsen met een asterix aangegeven. Een index op persoons- en plaatsnamen is toegevoegd om het onderzoek voor de de gebruiker te vergemakkelijken.
Bewerkingsgeschiedenis
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1190-1960
Toegangstitel:
Inventaris van de collectie Rijsenburg, verzameling archivalia en documentalia toebehorend aan het aartsbisdom Utrecht 1190-1960
Auteur:
C.C. de Glopper-Zuiderland en L.P.W. de Graaff
Datering toegang:
1983
Datering bewerking:
2010
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
14,04 m oude verpakking